De procedure betreft de uitkoop na een openbaar bod op Royal Reesink N.V. Na een vrijwillig openbaar bod, wordt de waarde van de bij het bod geboden tegenprestatie geacht een billijke prijs voor de uit te kopen aandelen te zijn, mits ten minste 90% van de aandelen is verworven waarop het bod betrekking had. De Ondernemingskamer geeft aan dat is gebleken dat haar ‘oude’ uitleg, waarbij uitsluitend verwervingen door aanvaarding van het bod meetellen, niet steeds leidt tot een resultaat dat strookt met het doel en de strekking van het wettelijk prijsvermoeden. Dat is voor de Ondernemingskamer aanleiding om de uitleg aan te passen.
Volgens de Ondernemingskamer moeten, met het oog op de ratio van het 90%-criterium, in de berekening van de acceptatiegraad van het bod, niet worden betrokken de (certificaten van) aandelen die worden gehouden door (rechts)personen die in een wezenlijk andere positie verkeren dan houders van (certificaten van) aandelen die door acceptatie van het bod slechts hun belang in de doelvennootschap verkopen tegen de onder het bod geboden tegenprestatie. Hieronder vallen de bieder, de doelvennootschap, bestuurders en commissarissen, maar bijvoorbeeld ook aandeelhouders die in de gelegenheid worden gesteld om – anders dan door uitsluitend aanvaarding van een openbaar bod – aandelen in de bieder te verwerven.
De Ondernemingskamer komt terug van haar eerdere uitgangspunt dat via een gereglementeerde markt of onderhandse transacties verworven (certificaten van) aandelen altijd worden uitgesloten bij de berekening van het wettelijk prijsvermoeden. De Ondernemingskamer stelt nu dat de teller van de breuk moet bestaan uit (certificaten van) aandelen die:
(a) door de bieder zijn verworven door aanmelding onder het bod; of
(b) door de bieder zijn verworven gedurende de aanmeldingstermijn en na aanmeldingstermijn van het bod op een wijze die, naar kan worden vastgesteld aan de hand van door de bieder/uitkoper te verstrekken gegevens, moet worden aangemerkt als, althans op één lijn kan worden gesteld met verwerving door aanvaarding van het bod.
Dit laat onverlet dat de Ondernemingskamer ook als aan het 90%-criterium is voldaan op grond van art. 2:359c lid 6 BW een deskundigenbericht met betrekking tot de waarde van de over te dragen aandelen kan gelasten als zij daartoe aanleiding ziet. Bijvoorbeeld als een groot deel van het geplaatste kapitaal in handen is van enkele aandeelhouders en er daardoor slechts een geringe free float bestaat.
Hier een link naar de uitspraak.