Procesbevoegdheid van de ondernemingsraad
De ondernemingsraad (OR) vertegenwoordigt de werknemers van een onderneming en kan vanuit die positie ook procederen. Omdat de OR geen natuurlijke persoon of rechtspersoon is, heeft hij op grond van de algemene regels geen procesbevoegdheid. De procesbevoegdheid ontleent de OR aan specifieke wettelijke regelingen, zoals aan de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Het uitgangspunt is dat de OR alleen een gerechtelijke procedure kan initiëren binnen de concrete kaders die de wet biedt.
In de rechtspraak komt het sporadisch voor dat in niet bij wet geregelde situaties ook procesbevoegdheid wordt toegekend aan de OR, mits daarvoor een bijzondere grond bestaat (eg het niet toekennen van procesbevoegdheid zou tot een niet aanvaardbaar gebrek aan rechtsbescherming leiden).
De persoon die namens de OR de gerechtelijke procedure kan starten, is de voorzitter van de OR. Dit volgt uit artikel 7 van de WOR. Overigens lijkt het in de praktijk niet erg relevant of de procedure wordt gestart door de 'voorzitter van de ondernemingsraad' of door 'ondernemingsraad'. De OR wordt in het merendeel van de gepubliceerde rechtspraak als zodanig ontvankelijk verklaard, zonder verdere expliciete benoeming van de voorzitter als rechtsgeldige vertegenwoordiger.
Wanneer kan de ondernemingsraad procederen?
De WOR kent de OR in de volgende gevallen een procesbevoegdheid toe:
- De OR kan bij de Ondernemingskamer van het hof Amsterdam beroep instellen tegen een adviesplichtig besluit dat niet in overeenstemming is met het advies van de OR, of als op een later moment feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die, als de OR hiervan op de hoogte was geweest tijdens het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zou kunnen zijn geweest om een ander advies te geven (artikel 26 WOR). De Ondernemingskamer kan (i) oordelen dat de ondernemer niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen, (ii) de ondernemer gebieden het besluit in te trekken of de gevolgen van dat besluit onaangedaan te maken en/of (iii) de ondernemer verbieden uitvoering te geven aan het besluit.
- Op verzoek van de OR kan de kantonrechter de ondernemer verbieden uitvoering te geven aan een instemmingsplichtig besluit waarvoor de OR geen instemming heeft gegeven (artikel 27 WOR).
- De OR kan via de algemene geschillenregeling (artikel 36 WOR) een procedure starten bij de kantonrechter als de ondernemer in strijd met de WOR handelt. Die procedure kan bijvoorbeeld zien op specifieke onderwerpen zoals genoemd in de WOR (eg het instellen of in stand houden van een OR en/of het vaststellen van een reglement van de OR), maar ook op andere onderwerpen die door de WOR worden geregeld. Daarmee heeft de OR een ruime procesbevoegdheid om diverse geschillen voor de kantonrechter te brengen.
Naast de procesbevoegdheidsregels van de WOR, heeft de OR ook nog enkele andere wettelijke gronden op grond waarvan hij een procesrechtelijke rol heeft. Een voorbeeld is de procedure waarin de raad van commissarissen om gegrondverklaring verzoekt van haar bezwaar tegen een aanbeveling van de OR bij de benoeming van een commissaris (artikel 2:158 en 2:268 BW). Daarnaast is in de wet geregeld dat aan de OR het recht van enquête kan worden toegekend bij statuten of overeenkomst (artikel 2:346 lid 1 sub e BW).
Proceskostenveroordeling
De proceskosten van een gerechtelijke procedure die gevoerd is tussen de ondernemer en de OR, komen voor rekening van de ondernemer (artikel 22a WOR). Deze rechtsregel uit de WOR is van toepassing op alle procedures tussen de OR en een ondernemer, en dus niet alleen op procedures die op basis van de WOR zijn geïnitieerd.
Afsluitend
Het heeft uiteraard de voorkeur dat een OR en ondernemer in gezamenlijk overleg tot een oplossing komen als er een geschil is en dat geen gebruik hoeft te worden gemaakt van de procesbevoegdheid van de OR. In de meeste gevallen lijkt dat ook te lukken aangezien uit onderzoek blijkt dat bijna driekwart van de door de OR gestarte procedures weer wordt ingetrokken*.
* Gemiddeld bezien over de periode 1996-2018. Zie M.J. Meyer en L.C.J. Sprengers in '40 jaar rechtspraak Ondernemingskamer over adviesrecht: de feiten en cijfers', p. 36 (Bju, 2019)