Jaarverslag Rechtspraak 2021: transitievergoeding is ‘buikpijndossier’

Transitievergoeding als knelpunt

In het vorige week gepubliceerde jaarverslag 2021 van de Rechtspraak wordt de transitievergoeding genoemd als een van de knelpunten in de uitvoering van wetgeving en zelfs gekwalificeerd als een van de ‘buikpijndossiers’ van de Rechtspraak. De transitievergoeding, die met de Wet Werk en Zekerheid per 1 juli 2015 is ingevoerd, is kort gezegd verplicht bij het einde van het (vaste of tijdelijke) dienstverband indien het initiatief daartoe bij de werkgever ligt, tenzij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. In haar jaarverslag benoemt de Rechtspraak deze transitievergoeding ‘meer dan knellend’, bijvoorbeeld als het gaat om transitievergoedingen die bijna failliete ondernemers bij ontslag van medewerkers moeten betalen, zelfs als het pensioen en spaargeld van die ondernemers al is verdampt.

In de eigen woorden van de Rechtspraak:

“Binnen de Rechtspraak bestaat het beeld dat de transitievergoeding meer dan knellend is. Een werkgever kan er nauwelijks aan ontkomen. Door de corona-crisis getroffen ondernemers zagen zich de afgelopen tijd in toenemende mate genoodzaakt de onderneming te staken om een faillissement te voorkomen. Voordat de beslissing tot stoppen door ondernemers is genomen, zijn vaak het spaargeld, de pensioenvoorziening en dergelijke al in de onderneming gestopt. Deze ondernemers lopen er vervolgens tegenaan dat toch de transitievergoeding moet worden betaald en dat er geen uitweg is. Het oude ‘habe nichts-verweer’ had in deze gevallen uitkomst kunnen bieden.”

In de rechtspraak en literatuur is overigens al eerder kritiek geuit op het keurslijf van de transitievergoeding. Zo schreef onze collega Chelsea Gunning, samen met Anna Gorgun, in oktober vorig jaar een artikel voor het tijdschrift ArbeidsRecht over de mogelijkheden tot maatwerk van de transitievergoeding en de mogelijke onhoudbaarheid van de transitievergoeding in tijden van (corona)crisis. 

Overige knelpunten en tendensen

De Rechtspraak signaleert ook nog een ander knelpunt, namelijk die van de toegang tot de rechter in hoger beroep voor werknemers. Gerechtshoven zien in toenemende mate arbeidszaken (waarin de werknemer in hoger beroep is gegaan) van werknemers met een laag of hoog loon. Werknemers met een gemiddeld inkomen gaan relatief minder vaak in hoger beroep, vermoedelijk vanuit de vrees voor een (hoge) proceskostenveroordeling. De Rechtspraak stelt enkele mogelijke oplossingen voor, te weten: een verlaging van het griffierecht, een bepaling vergelijkbaar met die van artikel 7:629a lid 6 BW (alleen een veroordeling in de kosten van de werkgever als sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht) of proceskosten voor behoud van werk weer aftrekbaar maken voor de inkomstenbelasting. Dit probleem doet zich trouwens ook voor op andere rechtsgebieden, zoals huurrecht en consumentenrecht.

Verder gaat de Rechtspraak in op inperking van grondrechten als tendens in wetsvoorstellen. In dat verband noemt de Rechtspraak de Tijdelijke wet uitbreiding coronatoegangsbewijzen (waarmee het coronatoegangsbewijs kon worden uitgebreid tot de werkvloer) en de Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen (die zag op de invoering van het 2G-beleid). Beide wetsvoorstellen hebben het niet gehaald. Het eerste wetsvoorstel wordt ingetrokken, zo blijkt uit de nota van toelichting van 4 mei jl. bij de zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Het tweede wetsvoorstel is al ingetrokken.

De Rechtspraak vraagt in dit verband (opnieuw) aandacht voor het door de rechter kunnen toetsen van wet- en regelgeving aan de Grondwet. De Nederlandse rechter is dit als enige rechter binnen de Raad van Europa niet toegestaan. De Rechtspraak heeft hier eerder ook al aandacht voor gevraagd, onder andere tijdens de recente kabinetsformatie. De Rechtspraak acht dit primair wenselijk omdat het betere waarborgen biedt voor een goed functioneren van de democratische rechtsstaat en het de rechtsbescherming van de burger in het concrete geval versterkt. Zolang deze toetsing niet is toegestaan, rust op de wetgever (regering en parlement) ‘een zware verantwoordelijkheid om bij de totstandkoming van wetgeving te zorgen voor een zorgvuldige en evenwichtige toetsing aan grondrechten’, aldus de Rechtspraak.

In 2021 is tot slot in ruim 1,4 miljoen zaken uitspraak gedaan, een stijging van 4 procent in vergelijking met 2020.

Hoe nu verder?

De Rechtspraak nodigt ‘andere staatsmachten’ (denk aan de wetgever, maar ook aan bijvoorbeeld uitvoeringsinstanties als het UWV) uit om vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheden de geconstateerde knelpunten (inclusief de buikpijndossiers) en mogelijkheden tot verbetering met hen te bespreken. Toekomstige wetswijzigingen lijken nog lang op zich te wachten, maar sluiten wij niet uit.

Contact Information
Simone van der Plas
Knowledge Lawyer – Employment at A&O Shearman
+31 20 674 1439