Inleiding
In deze kwestie staat het zogenoemde ‘slapende dienstverband’ centraal. Dat is een dienstverband dat een werkgever na twee jaar arbeidsongeschiktheid van een werknemer niet heeft opgezegd, hoewel hij daartoe wel een redelijke grond heeft, en waarbij hij de werknemer geen loon meer betaalt. Doordat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd, is de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd. De Hoge Raad beantwoordt - kort gezegd - de vraag of een werkgever op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer om een ‘slapend dienstverband’ te beëindigen en in dat geval een (transitie)vergoeding te betalen.
Beantwoording prejudiciële vragen
Gehouden tot beëindiging op grond van goed werkgeverschap
De Hoge Raad beantwoordt bovengenoemde vraag bevestigend. Indien is voldaan aan de wettelijke vereisten voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, geldt als uitgangspunt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden is in te stemmen met beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding.
Uitzondering
Op dit uitgangspunt is volgens de Hoge Raad een uitzondering mogelijk, namelijk als – op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden – de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Zo’n belang kan bijvoorbeeld gelegen zijn in reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer. Zo’n belang kan niet gelegen zijn in de omstandigheid dat de werknemer op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt, aldus de Hoge Raad.
De hoogte van de transitievergoeding
Volgens de Hoge Raad brengt de norm van goed werkgeverschap ook met zich mee dat door de werkgever aan de werknemer een vergoeding behoort te worden toegekend. Dit bedrag dient ten minste gelijk te zijn aan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou (kunnen) doen beëindigen.
Anders dan in de prejudiciële vraag wordt verondersteld, dient voor de hoogte van de vergoeding aldus niet te worden aangesloten bij de hoogte van het bedrag dat de werkgever ingevolge de compensatieregeling op het UWV kan verhalen. Die door de werkgever te verkrijgen compensatie kan onder omstandigheden lager zijn dan het bedrag aan transitievergoeding waarop de werknemer recht zou hebben bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever. Ook hoeft de vergoeding niet meer te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen, aldus de Hoge Raad.
De Wet compensatie transitievergoeding treedt in werking op 1 april 2020. Een aanspraak op compensatie is mogelijk voor arbeidsovereenkomsten die op of na 1 juli 2015 zijn geëindigd. De Hoge Raad gaat ook in op de omstandigheid dat een werkgever de vergoeding voor de werknemer moet voorfinancieren totdat de Wet compensatie transitievergoeding in werking is getreden. Indien een werkgever aannemelijk kan maken dat die voorfinanciering leidt tot ernstige financiële problemen, dan kan de rechter beslissen dat betaling aan de werknemer in termijnen plaatsvindt of wordt opgeschort tot na 1 april 2020. Vanaf 1 april 2020 geldt echter op basis van artikel 2 Regeling compensatie transitievergoeding dat voor een aanvraag op grond van de Wet compensatie transitievergoeding vereist is dat de volledige vergoeding aan de werknemer is voldaan, hetgeen de werkgever verplicht tot voorfinanciering.
Zie hier een link naar de prejudiciële beslissing: Hoge Raad 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734.
Zie hier een link naar het blogbericht dat wij eerder schreven naar aanleiding van de conclusie van A-G De Bock, die door de Hoge Raad wordt gevolgd.